Een vraag die heel veel mensen bezig houdt is de vraag in hoeverre Israël nou eigenlijk wettelijk recht heeft op Judea en Samaria. Veel mensen denken het antwoord te weten, maar is wat wij dagelijks in de media voorgeschoteld krijgen wel het hele antwoord?
De Vlaamse vrienden van Israël hebben op hun site twee zeer belangrijke artikelen gepubliceerd, over de wettelijke status van Judea en Samaria.
Eén artikel is afkomstig van Alan Baker, een toonaangevend internationaal deskundige inzake rechten, die ook diende als Legal Counsel en plaatsvervangend directeur-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Israël. Hij was ambassadeur voor Israël aan Canada en is momenteel de directeur van het Instituut voor Hedendaagse Kwesties in het Jerusalem Center for Public Affairs (JCPA) en het hoofd van de internationale actieve afdeling van het Legal Forum for Israel.
In dit artikel noemt hij tien basispunten die de wettelijke rechten van Israël samenvatten.
Het onderstaande komt uit het genoemde artikel.
“In tegenstelling tot de verklaringen van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken John Kerry, heeft Israël wel degelijk het internationaal recht aan zijn kant wat betreft de betwiste gebieden in Judea en Samaria, ook bekend als de West Bank of de Westelijke Jordaanoever. De volgende tien basispunten, zoals die werden gepubliceerd op de blog van ambassadeur Alan Baker, sommen de legale wettelijke rechten op van Israël op de Westbank gebieden.
Tien basispunten die de wettelijke rechten van Israël in Judea en Samaria samenvatten
door Ambassadeur Alan Baker
1. Totdat Israël de controle nam over het gebied in 1967, werden de Regels voor Oorlogsvoering van Den Haag uit 1907 en de Vierde Conventie van Genève (1949) niet als van toepassing beschouwd op het gebied op de Westelijke Jordaanoever (Judea en Samaria), aangezien het Koninkrijk Jordanië, voorafgaand aan 1967, nooit de voorafgaande juridische soeverein was en het in ieder geval sindsdien (31 juli 1988) verzaakt heeft aan elke vordering tot soevereine rechten ten opzichte van het grondgebied.
2. Israël, als de bestuurlijke macht in afwachting van een door onderhandelingen bereikt definitief lot van het grondgebied, koos er desondanks voor om de humanitaire bepalingen van de Conventie van Genève en andere normen van het internationaal humanitair recht te implementeren, om de fundamentele dagelijkse rechten van de lokale bevolking te waarborgen evenals de eigen rechten van Israël om zijn troepen te beschermen en om die delen van het land te benutten die niet vielen onder plaatselijk prive-eigendom.
3. Artikel 49 van de Vierde Conventie van Genève, die een massale overdracht van de bevolking verbood zoals die werd uitgevoerd door Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog, was noch relevant noch werd ooit bedoeld om van toepassing te zijn op de Israëliërs die ervoor kozen om te wonen in Judea en Samaria.
4. Dienovereenkomstig, hebben de eisen van de Verenigde Naties, van de Europese hoofdsteden, organisaties en individuen met name dat de Israëlische nederzettingen in strijd zijn met het internationaal recht, aldus geen enkele wettelijke basis.
5. Ook de vaak gebruikte term ‘bezette Palestijnse gebieden’ is volkomen onjuist en onwaar. De gebieden zijn niet bezet noch Palestijns. Geen enkel rechtsinstrument heeft ooit bepaald dat de Palestijnen soevereiniteit bezitten of dat de gebieden tot hen behoren.
6. De gebieden van Judea en Samaria blijven het voorwerp van dispuut tussen Israël en de Palestijnen, en is enkel afhankelijk van de uitkomst van de definitieve status onderhandelingen tussen hen.
7. De rechtmatigheid van de aanwezigheid van de gemeenschappen van Israël in het gebied komt voort uit de historische, inheemse en wettelijke rechten van het Joodse volk om zich te vestigen in het gebied, verleend op grond van geldige en bindende internationale rechtsinstrumenten die erkend en aanvaard werden door de internationale gemeenschap. Deze rechten kunnen niet worden ontkend of in vraag worden gesteld.
8. Het Palestijnse leiderschap, volgens het nog steeds geldende Interim Akkoord (Oslo 2) uit 1995, zijn overeengekomen en hebben aanvaard Israëls voortdurende aanwezigheid in Judea en Samaria in afwachting van de uitkomst van de definitieve status onderhandelingen, zonder enige beperking aan beide kanten met betrekking tot planning, afbakenen of de bouw van huizen en gemeenschappen. Vandaar, dat de bewering dat Israël’s aanwezigheid in het gebied illegaal zou zijn, helemaal geen basis heeft.
9. De Palestijnse leiders verbonden er zich in de Oslo Akkoorden (Oslo I en Oslo II) ertoe om alle openstaande kwesties, zoals grenzen, nederzettingen, veiligheid, Jeruzalem en vluchtelingen, te beslechten enkel via onderhandelingen en niet door eenzijdige maatregelen. De Palestijnse oproep tot een bevriezing van de [bouw in] nederzettingen als voorwaarde voor de terugkeer naar onderhandelingen is een schending van de afspraken.
10. Elke poging, via de Verenigde Naties of anderszins, om de status van het gebied eenzijdig te wijzigen, zou de Palestijnse toezeggingen schenden die werden vastgelegd in de Oslo Akkoorden en doen afbreuk aan de integriteit en de blijvende geldigheid van de verschillende overeenkomsten met Israël, waardoor een situatie wordt gecreërd tot een mogelijke wederkerige eenzijdige actie door Israël.”
Tot zover het artikel van Alan Baker. Op de site van Vlaamse vrienden van Israël staat ook nog een (vrij lang) artikel met de titel “Drieduizend jaar doorlopende aanwezigheid van Joden in het Land van Israël”. Klik daarvoor hier.
Bron: www.brabosh.com
Dit artikel verscheen op 19 november 2013 op de site van Pillar of Fire.
Leestip: “Israël: een staat ter discussie?” van Dr. Matthijs de Blois