Het strafbaar stellen van besnijdenis op religieuze gronden is een ontoelaatbare beperking van de godsdienstvrijheid, stelt mr. Bart Bouter.
Het Landgericht Keulen publiceerde dinsdag een uitspraak waarin de legitimiteit van jongensbesnijdenis centraal stond (RD 28-6).
Een arts had op verzoek van een islamitisch echtpaar hun vierjarige zoon besneden. Twee dagen na de besnijdenis kreeg de jongen te maken met nabloedingen. Zijn moeder bracht hem naar de eerste hulp. Het openbaar ministerie hoorde hiervan en diende een aanklacht in tegen de arts.
Het Amtsgericht Keulen sprak de arts in eerste instantie vrij, omdat de ouders de arts toestemming gegeven hadden om hun zoon te besnijden. Het Landgericht Keulen bevestigde de vrijspraak van het Amtsgericht, maar droeg voor de vrijspraak een totaal andere argumentatie aan.
Volgens het Landgericht bestaat er een onduidelijke juridische situatie op het punt van de besnijdenis. Met deze zaak maakt het Landgericht daar een einde aan. Besnijdenis op religieuze gronden moet als mishandeling worden beschouwd, omdat die inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van het kind. Eigenlijk zegt het Landgericht dat de arts in kwestie geluk heeft gehad. Vanaf nu is het duidelijk dat jongensbesnijdenis onwettig en dus strafbaar is. Dit is anders als de besnijdenis op medische gronden wordt uitgevoerd.
De discussie over de legitimiteit van besnijdenis bij minderjarige jongens is ook in Nederland gaande. Op 27 mei 2010 nam de KNMG een standpunt in over besnijdenis, dat ook door een aantal wetenschappelijke en geneeskundige organisaties wordt gesteund. Volgens de KNMG is besnijdenis om andere dan medische redenen niet te rechtvaardigen. Besnijdenis op religieuze gronden zou in strijd zijn met het recht op autonomie en het recht op lichamelijke integriteit van het kind.
Een argumentatie die overeenkomt met die van het Landgericht Keulen. Het past in de trend van toenemende kritiek op eeuwenlang gerespecteerde godsdienstige praktijken.
Naast de medische discussie over de toelaatbaarheid van besnijdenis speelt er ook een juridische discussie. Besnijdenis op religieuze gronden is namelijk verbonden met de vrijheid van godsdienst. Deze vrijheid is vastgelegd in de Grondwet en in Europese en internationale verdragen. Een belangrijk onderdeel van de vrijheid van godsdienst is het recht om je godsdienst te belijden. Dit belijden gebeurt onder andere in het onderhouden van geboden en voorschriften.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens overwoog in een uitspraak uit 2000 dat de joodse spijswetten een essentieel onderdeel zijn van de joodse religie. De voorschriften op het gebied van de besnijdenis vormen een net zo belangrijk onderdeel van de joodse religie. Dit geldt overigens ook voor de islam. Besnijdenis op religieuze gronden valt dan ook onder de bescherming van de godsdienstvrijheid.
De arts in Duitsland voerde de besnijdenis uit op verzoek van de ouders van het kind. De positie van de ouders is belangrijk voor de vrijheid van godsdienst. Onder het belijden van godsdienst valt ook het inrichten van het gezinsleven en de opvoeding van kinderen volgens die godsdienst. De vrijheid van ouders om hun kinderen op te voeden in overeenstemming met hun geloof is ook vastgelegd in het recht op de bescherming van het gezinsleven (bijvoorbeeld artikel 8 EVRM).
Nu is de vrijheid van godsdienst geen onbeperkt recht. Er zijn beperkingen mogelijk, maar dan moet er een zorgvuldige afweging plaatsvinden tussen de vrijheid van godsdienst en de conflicterende belangen.
De besnijdenis op religieuze gronden hoort thuis in het kader van de opvoeding van kinderen door hun ouders. De eerste verantwoordelijkheid voor de opvoeding van kinderen ligt bij ouders en niet bij de staat of bij de school. Ouders maken keuzes die zij voor hun kind goed of verstandig vinden. Dit kunnen keuzes zijn die andere ouders juist schadelijk zouden vinden voor hun kind.
Keuzes van ouders voor hun kleine, onmondige kind hebben altijd gevolgen voor dat kind. Dat geldt dus voor alle keuzes en niet alleen de besnijdenis. Dit enkele gegeven is dan ook geen inbreuk op de rechten van kinderen. De vrijheid van een kind om op latere leeftijd een keuze te maken ten aanzien van de islam of het jodendom wordt hier niet door beperkt.
Het oordeel van het Landgericht Keulen is niet bindend voor de andere gerechten in Duitsland. Feit is wel dat er een zeer ongewenst signaal uitgaat van deze uitspraak.
Religieuze opvattingen en uitingen die vallen onder het bereik van de vrijheid van godsdienst lijken tegenwoordig steeds meer naar de achtergrond te worden verdreven. Er is een toenemende weerstand tegen. Denk maar aan de positie van de vrouw binnen de kerk of binnen een politieke partij, de rituele slacht of de trouwambtenaar met gewetensbezwaren. Het strafbaar stellen van besnijdenis op religieuze gronden is een ontoelaatbare beperking van de godsdienstvrijheid.
De auteur is advocaat bij Janssens Den Boef Advocaten in Houten.
Eén antwoord op “Beperking godsdienstvrijheid”