Een artikel wat als een tijd geleden verscheen naar aanleiding van een 10 op een scriptie over politiek. De scriptie kon, terecht, op nogal wat kritiek rekenen. De universiteit van Tilburg veroorzaakte voor de zoveelste keer de vraag of wetenschap nu eigenlijk wel zou betrouwbaar is.
Terechte kritiek leverde onder meer dr. M.W. van Buuren. In onderstaand artikel wordt duidelijk waarom.
Niet alleen de media en de politiek, maar ook academici dienen te leren van de ophef die is ontstaan over de omstreden scriptie over de PVV, betoogt dr. M. W. van Buuren.
Het gebeurt niet vaak dat scriptiecijfers het landelijke nieuws halen. Maar toen vorige week twee Tilburgse docenten een bachelorscriptie onder de titel ”Prototypical fascism in contemporary Dutch politics” als uitmuntend kwalificeerden en dus een 10 gaven, leken de rapen gaar. PVV-leider Wilders twitterde: „Op de KU in T zijn ze allemaal Stapel.”
De ophef die ontstond was kwalijk. In veel commentaren werd niet ingegaan op de kwaliteit van de scriptie. De redenering was vaak: deze conclusie vind ik onjuist, dus een 10 is onterecht. Als er één spelregel in een wetenschappelijke opleiding vooropstaat, is het wel dat studenten niet beoordeeld worden op wat ze te berde brengen, maar op de wijze waarop ze tot die conclusies komen.
Als we de scriptie echter wat nauwkeuriger bezien, is er wel reden tot kritiek. Een 10 voor een bachelorscriptie veronderstelt uitzonderlijke kwaliteit. De scriptie is bovengemiddeld goed. Maar of deze een 10 verdient, is twijfelachtig. De student laat zien boven de materie te staan en weet zijn onderzoek op een vaardige wijze te verwoorden. Ook weet hij tal van empirische waarnemingen te geven die zijn uitspraken staven.
In de scriptie, die overigens als essay wordt gepresenteerd en ook dat karakter draagt, wordt echter een nogal eenzijdige definitie van fascisme gehanteerd, waarbij met name de ontwikkelingsgang van de politieke beweging uitgangspunt is om te bepalen of deze fascistisch van aard is. De auteur legt de ontwikkeling van de PVV naast deze stadia en constateert dat er sprake is van veel overeenkomsten.
Daarnaast wordt er gebruikgemaakt van een aantal kenmerken die door de cultureel filosoof Rob Riemen werden benoemd toen hij claimde dat de PVV „het prototype van hedendaags fascisme” is. De student stelt zich ten doel deze claim te onderzoeken, maar maakt daarbij deels gebruik van dezelfde waarnemingen. Dat is methodisch niet erg sterk.
Daarnaast is de interpretatie van de weergegeven citaten lang niet altijd overtuigend. Tot slot zijn de conclusies weinig genuanceerd en bevat het stuk tal van normatieve stellingnamen. Soms lijkt het essay een manifest pro Riemen.
Opmerkelijk is ook dat de eerste begeleider van deze student zich eerder kritisch heeft uitgelaten over de PVV. Hij wordt in de scriptie veelvuldig geciteerd. Dat maakt de kritiek dat het cijfer mede is ingegeven door inhoudelijke sympathie voor de uitkomsten enigszins begrijpelijk.
De belangrijkste les uit deze affaire is dat meer terughoudendheid op haar plaats is. Terughoudendheid bij media en politici die klaarstaan met oordelen over datgene wat in essentie tot de vrijheid van het wetenschappelijk bedrijf behoort. Steeds vaker lijken de traditionele instituties in onze samenleving vogelvrij. Het zelfreinigend vermogen ervan wordt miskend of gewantrouwd. Dat is een gevaarlijke trend.
Maar er mag ook terughoudendheid verwacht worden van academici bij het gebruiken van controversiële labels en het stelling nemen in het publieke debat. En als de representanten van deze instituties hun eigen spelregels niet serieus nemen, is het niet vreemd dat anderen je legitimiteit in twijfel trekken.
De auteur is universitair hoofddocent bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit en raadslid voor de SGP in Capelle aan den IJssel.