Onderzoekers van de universiteiten van Bar-IIan en Te Aviv hebben in een studie gepubliceerd waarin de authenticiteit van de recentelijk verkregen schrijn wordt bevestigd. De schrijn is verkregen van antiekrovers. De 2000 jaar oude schrijn, een stenen schrijn voor de herbegraving van botten, is van een dochter van de hogepriesterlijke familie van Kajafas geweest.
Op de voorkant van de schrijn staat een Aramese inscriptie uit de tijd van de tweede Tempel waarin staat “Miriam dochter van Yeshua Zoon van Kajafas, Priesters van Maazja van Beth Imri”
De hogepriester Yehosef Bar Caiaphas is bekend geworden door zijn betrokkenheid bij het proces en de kruisiging van Jezus, maar de belangrijkste ontdekking van de inscriptie is dat de familie van Kajafas gerelateerd was aan priestergroep van Maazja, een van de 24 afdelingen van Kohens die om de beurt in het ritme van de offeringen in de Tempel in Jeruzalem.
Dit is de eerste keer dat er een referentie aan de Maazja-lijn wordt gevonden uit de periode van de tweede Tempel, die de laatste waren van de 24 priesterlijke dienstgroepen van de eerste Tempel.
De lijst dienstgroepen is samengesteld tijdens de regeerperiode van Koning David en staat in de Bijbel in 1 Kronieken 24:18.
De schrijn is gevonden door antiekrovers die een Joods graf uit de periode van de tweede Tempel had geroofd.
Omdat de schrijn niet onder gecontroleerde omstandigheden tijdens archeologische werkzaamheden is gevonden, en vanwege zijn grote historische betekenis, werd de authenticiteit van het artefact onderzocht door dr. Boaz Zissu van de afdeling van Land van Israël Studies en Archeologie aan de Bar-IIan universiteit en professor Yuval Goren of de afdeling Archeologie en Oude Culturen van het Nabije Oosten aan de universiteit van Tel Aviv.
Het onderzoek wees uit dat de schrijn en de inscriptie echt zijn, en uit een graf uit het gebied van de vallei van Elah komt. Het onderzoek is gepubliceerd in Israel Exploration Journal, nr. 61, en bevestigd de authenticiteit en vat het belang van de vondst samen.
Het ministerie van Oudheden heeft uitgesproken dat het spijtig is dat deze belangrijke vondst, gestolen uit zijn oorspronkelijke omgeving, uit de juiste archeologische omgeving is weg gehaald, waardoor het niet mogelijk is om het hele verhaal van dit graf te achterhalen.
Het laatste deel van de inscriptie, “van Beth Imri”, kan betekenen dat dit de naam van een priesterlijke familie is, de zonen van Immer zoals beschreven in Ezra 2:36-37 en Nehemia 7:39-42, van wie de afstammelingen deel uitmaakten van de Maazja dienstgroep.
De tweede mogelijkheid is dat het verwijst naar de plaats van herkomst van de overledene of van haar hele familie, wat voort kan leven in de naam Beit Ummar, een plaatsje in de noordelijke heuvels van Hebron. In dat plaatsje, en het nabij gelegen Khirbet Kufin, zijn restanten van Joodse nederzettingen gevonden uit de tijd van de tweede Tempel en de Bar Kokba opstand.
Bron: Jerusalem Post